Recent verscheen een placebogecontroleerde, dubbelblinde studie van onder andere Belgische onderzoekers over het gebruik van het bisfosfonaat zoledroninezuur intraveneus bij mannen met osteoporose [N Engl J Med 2012;367:1714-23 (doi:10.1056/NEJMoa1204061) via www.nejm.org/doi/full/10.1056/NEJMoa1204061].

De studie betrof 1.199 mannen (50 – 85 jaar, mediaan 66 jaar) met osteoporose (gedefinieerd op basis van klassieke botdensiteitscriteria en eventuele antecedenten van wervelfracturen); ongeveer 30% van de patiënten had antecedenten van wervelfracturen. Na 2 jaar tonen de resultaten met zoledroninezuur (5 mg intraveneus bij de start van de studie en dezelfde dosis 12 maanden later) een significante daling van het aantal radiografisch vastgestelde bijkomende wervelfracturen: 1,6% in de behandelde groep t.o.v. 4,9% in de placebogroep; 30 patiënten moesten dus behandeld worden om 1 extra wervelfractuur te voorkómen (NNT = 30 over 2 jaar). Het aantal symptomatische wervelfracturen en niet-wervelfracturen (o.a. heupfracturen) was lager in de behandelde groep, maar de verschillen waren statistisch niet significant; dit is mogelijk te wijten aan onvoldoende symptomatische fracturen in deze korte periode (onvoldoende “power”). De patiënten die zoledroninezuur kregen, hadden frequenter infuus-gerelateerde symptomen zoals koorts, spierpijn en hoofdpijn. Er werden meer myocardinfarcten vastgesteld in de groep behandeld met zoledroninezuur, maar deze werden niet beschouwd als gerelateerd aan de medicatie.

 

Wat leert ons deze studie? Gegevens over de medicamenteuze aanpak van osteoporose bij mannen zijn schaars (zie ook Transparantiefiche “Geneesmiddelen bij osteoporose”, via www.bcfi.be/pdf/tft/TN_Osteop.pdf). Deze studie levert dus een nuttige bijdrage: de werkzaamheid van zoledroninezuur op het optreden van wervelfracturen bij mannen met osteoporose wordt aangetoond. Wat de keuze van de osteoporosemedicatie betreft, zijn er echter geen goede redenen om aan te nemen dat andere niet-hormonale osteoporosemedicatie met bewezen gunstig effect op fractuurincidentie bij postmenopauzale vrouwen, niet werkzaam zou zijn bij mannen.

Deze studie geeft geen bijkomende gegevens over screening van osteoporose bij de man. Systematische screening op populatieniveau (door middel van botdensitometrie of radiografie) is niet aangewezen, maar het is noodzakelijk de aanwezigheid van risicofactoren van verhoogd fractuurrisico (o.a. chronisch glucocorticoïdengebruik, alcoholmisbruik, laag lichaamsgewicht, gevorderde leeftijd, immobiliteit en val-gerelateerde risicofactoren) op te sporen. In functie van deze risicofactoren, van fractuurantecedenten en van de resultaten van botdensitometrie kan besloten worden om bij mannen een behandeling te starten.

Wanneer een osteoporosebehandeling  gestart wordt, moeten de ongewenste effecten steeds worden afgewogen tegenover de te behalen winst. De grootste winst is te verwachten bij de patiënten met het hoogste risico, met name in geval van antecedenten van niet-traumatische fracturen. Er dient te worden benadrukt dat, zowel bij mannen als bij vrouwen, bewegen en valpreventie belangrijke preventieve maatregelen blijven tegen (heup)fracturen.

[CBO, richtlijn “Osteoporose en fractuurpreventie” https://www.cbo.nl/Downloads/1464/Richtlijn%20Osteoporose%20%20en%20Fractuurpreventie.pdf].